01 · Lidwoorden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Het lidwoord: de of het | De of het? Kies het juiste antwoord. | |
02 · Het lidwoord: de of het | De of het? Kies het juiste antwoord. | |
03 · Het lidwoord: de, het of een | De, het of een? Kies het juiste antwoord. | |
04 · Het lidwoord: de, het of een | De, het of een? Vul het juiste lidwoord in. |
02 · Zelfstandige naamwoorden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Wat is een zelfstandig naamwoord? | Lees de zinnen en klik de zelfstandige naamwoorden aan in de keuzelijst. | |
02 · Meervoud 1 | Zet de woorden uit de eerste zin in het meervoud in de tweede zin. | |
03 · Meervoud 2 | Vul het meervoud van de substantieven in. | |
04 · Meervoud 3 | Vul het meervoud in van het woord tussen haakjes. | |
05 · Meervoud 4 | Vul het meervoud van de substantieven in. | |
06 · Meervoud 5 | Vul het kruiswoordraadsel aan met het meervoud (of één van de meervouden) van elk woord. | |
07 · Enkelvoud/meervoud | Kies de juiste vorm. | |
08 · Verkleinwoorden 1 | Vul het verkleinwoord van de substantieven in. | |
09 · Verkleinwoorden 2 | Lees de eerste zin. Vul daarna in de tweede zin verkleinwoorden in. | |
10 · Verkleinwoorden 3 | Luister naar de zinnen en vul aan met de verkleinwoorden van wat je hoort. |
03 · Bijvoeglijke naamwoorden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Wat is een bijvoeglijk naamwoord? | Lees de zinnen. Wat is het bijvoeglijk naamwoord? Vul in. | |
02 · Verbuiging 1 | Kies de juiste vorm van het adjectief. | |
03 · Verbuiging 2 | Vul de juiste vorm in van het adjectief tussen haakjes: verbogen of onverbogen vorm? | |
04 · Verbuiging 3 | Kies de meest correcte vorm van het adjectief: verbogen of onverbogen. | |
05 · Verbuiging 4 | In de twee zinnen past telkens eenzelfde adjectief uit de lijst. Verbuig waar nodig. Lees eerst het voorbeeld. | |
06 · Trappen van vergelijking | Vul elke zin aan met de comparatief van het adjectief uit het eerste deel van de zin. | |
07 · Trappen van vergelijking | Kies het passende van de twee gegeven adjectieven en vul de juiste vorm in ("even ... ", comparatief of superlatief). | |
08 · Trappen van vergelijking | Vul eerst de comparatief en daarna de superlatief in van elk adjectief. | |
09 · Trappen van vergelijking | Luister en match met het bijbehorende zinnetje. | |
10 · Trappen van vergelijking | Vul de comparatief of superlatief in van het adjectief tussen haakjes. Verbuig waar nodig. |
04 · Voornaamwoorden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Persoonlijk voornaamwoord | Luister naar de zin. Lees de zin op het scherm en vervang het ontbrekende zinsdeel door het passende persoonlijk voornaamwoord. | |
02 · Persoonlijk voornaamwoord | Vul het antwoord op elke vraag aan met de nodige persoonlijke voornaamwoorden. | |
03 · Wederkerend voornaamwoord | Vul de zin aan met het passende wederkerend voornaamwoord uit de lijst. | |
04 · Wederkerend en wederkerig voornaamwoord | Kies het passende voornaamwoord. | |
05 · Bezittelijk voornaamwoord | Lees de eerste zin, en vervolledig daarna de tweede zin met het passende bezittelijk voornaamwoord. | |
06 · Bezittelijk voornaamwoord | Luister naar de vragen en vul in het antwoord het passende bezittelijk voornaamwoord in. | |
07 · Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord | Kies de juiste vorm: u of uw, en jou of jouw. | |
08 · Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord | Vul het correcte persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord in. | |
09 · Aanwijzend voornaamwoord | Kies de juiste vorm: dat, deze, die of dit. | |
10 · Aanwijzend voornaamwoord | Kies de juiste vorm: dat, deze, die of dit. | |
11 · Vragend voornaamwoord | Zet bij elke vraag het passende antwoord. | |
12 · Vragend voornaamwoord | Lees de vragen en antwoorden, en vul de vragen aan met het passende vraagwoord uit de lijst. | |
13 · Vragend voornaamwoord | Luister naar de antwoorden en vul de juiste vragende woorden in, waar nodig met een voorzetsel. | |
14 · Betrekkelijk voornaamwoord | Vul het begin van elke zin aan met het passende einde. | |
15 · Betrekkelijk voornaamwoord | Kies telkens het passende betrekkelijk voornaamwoord. | |
16 · Betrekkelijk voornaamwoord | Kies het passende betrekkelijk voornaamwoord uit de lijst. | |
17 · Onbepaald voornaamwoord | Kies het passende onbepaald voornaamwoord uit de lijst. | |
18 · Onbepaald voornaamwoord | Kies het passende onbepaald voornaamwoord uit de lijst. |
05 · Werkwoordstijden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · O.T.T. - hebben en zijn | Vul de passende vorm in van hebben of zijn in de O.T.T. | |
02 · O.T.T. | Vul de O.T.T. in van het werkwoord tussen haakjes. | |
03 · O.T.T. | Vul de O.T.T. in van het passende werkwoord uit de lijst. | |
04 · O.T.T. | Luister naar de zinnen en vul aan. | |
05 · O.V.T. - regelmatig | Vul de O.V.T. in van het werkwoord tussen haakjes. | |
06 · O.V.T. - regelmatig, t/tt/d/dd | Vul de O.V.T. in van het passende werkwoord uit de lijst. | |
07 · O.V.T. - onregelmatig | Lees de zin in de O.T.T. Vul daarna de onderstaande zin aan met hetzelfde werkwoord in de O.V.T. | |
08 · O.V.T. - onregelmatig | Vul de overeenkomstige vorm van de O.V.T. in. | |
09 · O.V.T. - gemengd | Vul de O.V.T. in van het werkwoord tussen haakjes. | |
10 · O.V.T. - gemengd | Luister naar de zinnen in de O.T.T. en vervolledig diezelfde zinnen in de O.V.T. | |
11 · V.T.T. - voltooid deelwoord | Lees de zinnen en kies het passende voltooid deelwoord uit de lijst. | |
12 · V.T.T. - voltooid deelwoord, regelmatig | Lees de zin in de O.V.T. Vul daarna het voltooid deelwoord van hetzelfde werkwoord aan in de onderstaande zin. Let op de spelling van de eindletter! | |
13 · V.T.T. - voltooid deelwoord, onregelmatig | Vul het voltooid deelwoord in. | |
14 · V.T.T. - voltooid deelwoord, gemengd | Lees de zin in de O.V.T. Vul daarna het voltooid deelwoord van hetzelfde werkwoord aan in de onderstaande zin. | |
15 · V.T.T. - hebben of zijn? | Kies het juiste hulpwerkwoord: hebben of zijn. | |
16 · V.T.T. - regelmatig | Lees de zin in de O.T.T. en zet om naar V.T.T. | |
17 · V.T.T. - onregelmatig | Vul de V.T.T. in van het onregelmatige werkwoord tussen haakjes. Let op de keuze van het hulpwerkwoord. | |
18 · V.T.T. - gemengd | Luister naar de zinnen in de O.V.T. en zet de werkwoorden om naar de V.T.T. | |
19 · V.V.T. - irrealis | Zet de twee delen van elke als-zin samen. | |
20 · V.V.T. - gemengd | Vul de zinnen aan met de V.V.T. van het werkwoord tussen haakjes. | |
21 · V.V.T. - gemengd - spijt | Onderstaande zinnen in de V.V.T. drukken spijt uit. Vul de V.V.T. in elke zin aan met het voltooid deelwoord van het passende werkwoord uit de lijst. | |
22 · O.Tk.T. | Lees de zin in de O.T.T. Vul daarna de onderstaande zin aan met zullen + infinitief. | |
23 · O.Tk.T., O.T.T., gaan | Lees de vragen. Formuleer een antwoord met de hints tussen haakjes. | |
24 · O.Tk.T. - suggestie | Vul elke suggestie aan met de O.Tk.T. van het passende werkwoord uit de lijst. | |
25 · V.Tk.T. - verleden van de toekomst | Vul de V.Tk.T. in van het werkwoord tussen haakjes. | |
26 · V.Tk.T. - veronderstelling | Vul de V.Tk.T. in van het passende werkwoord uit de lijst. | |
27 · O.V.Tk.T. - irrealis | Zet de twee delen van elke als-zin samen. | |
28 · O.V.Tk.T. | Vul de O.V.Tk.T. in van het passende werkwoord uit de lijst. | |
29 · V.V.Tk.T. | Vul de V.V.Tk.T. in van het werkwoord tussen haakjes. | |
30 · V.V.Tk.T. | Kies telkens het correcte tweede deel van de zin. | |
31 · Imperatief | Vul de imperatief in van het werkwoord tussen haakjes. Gebruik de "gewone" vorm, niet de formele vorm met u. | |
32 · Imperatief | Kies de juiste vorm: de imperatief (zonder -t) of de O.T.T. in de beleefdheidsvorm (met -t). | |
33 · Tijden gemengd | Combineer elke werkwoordstijd met de bijbehorende zin. | |
34 · Tijden gemengd | Lees de zin en klik aan in welke tijd de zin staat. | |
35 · Tijden gemengd | Vul de best passende werkwoordstijd in van het werkwoord tussen haakjes. |
06 · Modale werkwoorden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Kunnen en mogen | Vul de passende vorm in van kunnen of mogen in de O.T.T. | |
02 · Moeten, mogen, hoeven te | Vul de passende vorm in van moeten, mogen of hoeven. | |
03 · Mogen, kunnen, moeten, willen en zullen | Kies het meest geschikte modale werkwoord: mogen, kunnen, moeten, willen of zullen. | |
04 · Mogen, kunnen, moeten, willen en zullen | Lees de zin en duid aan welke betekenis het beste overeenkomt met de zin. | |
05 · Mogen, kunnen, moeten, willen en zullen | Kies de meest geschikte werkwoordsvorm uit de lijst. Let op: niet alle vormen uit de lijst moeten worden gebruikt. |
07 · Samengestelde werkwoorden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Scheidbare werkwoorden | Vul elke zin aan met het passende partikel om het scheidbare werkwoord te vervolledigen. | |
02 · Scheidbare werkwoorden | Zet bij elk begin van de zin het passende einde. | |
03 · Scheidbare werkwoorden | Vul de zin aan met het passende partikel uit de lijst. Tik daarna zelf de infinitief in van het scheidbare werkwoord. | |
04 · Onscheidbare werkwoorden | Vul elke zin aan met het voltooid deelwoord van het onscheidbare werkwoord tussen haakjes. | |
05 · Samengestelde werkwoorden | Zet de werkwoorden met het gegeven prefix in de juiste kolom: bij de scheidbare of bij de onscheidbare werkwoorden. | |
06 · Samengestelde werkwoorden | Maak de juiste keuze om de zin correct te vervolledigen. | |
07 · Samengestelde werkwoorden | Gebruik de gegeven woorden om de zinnen aan te vullen in de gevraagde tijd. Sommige werkwoorden zijn scheidbaar, sommige niet. De klemtoon van de infinitief valt op de onderlijnde lettergreep. |
08 · Positiewerkwoorden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Positiewerkwoorden | Kies het passende positiewerkwoord. | |
02 · Positiewerkwoorden | Kies het juiste werkwoord uit de lijst met positie- en actiewerkwoorden. | |
03 · Positiewerkwoorden | Vul het voltooid deelwoord of de O.T.T. in van het passende positie- of actiewerkwoord: staan, zetten, liggen, leggen, zitten, steken of hangen. | |
04 · Positiewerkwoorden | Vul de juiste vorm in van het passende werkwoord uit de lijst. Alle zinnen staan in de tegenwoordige tijd (O.T.T. of V.T.T.). | |
05 · Positiewerkwoorden | Zoek de passende betekenis bij alle uitdrukkingen met positiewerkwoorden. | |
06 · Positiewerkwoorden | Kies het passende positiewerkwoord om de zinnen met een figuurlijke betekenis aan te vullen. |
09 · Bijwoorden | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Wat is een bijwoord? | Lees de zinnen. Wat is het bijwoord? Vul in. | |
02 · Het bijwoord | Lees de zinnen. Is het vetgedrukte woord een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord? | |
03 · Het bijwoord | Kies het passende bijwoord uit de lijst. | |
04 · Er met voorzetsel | Lees de zinnen. Vervang het zinsdeel met voorzetsel door er met voorzetsel. | |
05 · Er met voorzetsel | Lees de vragen en zet de antwoorden in de juiste volgorde. | |
06 · Er - hoeveelheid - plaats | Luister naar de vraag, en formuleer het correcte antwoord met er. | |
07 · Er - voorlopig onderwerp | Maak een correcte zin met er en de gegeven woorden. |
10 · Voorzetsels | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Voorzetsels | Combineer de twee delen van elke zin. | |
02 · Voorzetsels | Kies het passende voorzetsel. | |
03 · Voorzetsels | Vul aan met het juiste voorzetsel. Let op: het gaat om werkwoorden die een andere betekenis krijgen met een ander voorzetsel. | |
04 · Voorzetsels | Vul aan met het juiste voorzetsel. Let op: het gaat om werkwoorden die een andere betekenis krijgen met een ander voorzetsel. | |
05 · Voorzetsels | Kies het passende voorzetsel uit de lijst. | |
06 · Voorzetsels | Vul de zinnen aan met een passend voorzetsel. | |
07 · Voorzetsels | Vul de zinnen aan met een passend voorzetsel. |
11 · Voegwoorden - woordvolgorde | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Woordvolgorde | Zet de woorden in de juiste volgorde. Gaat het om een nevenschikkend of een onderschikkend voegwoord? | |
02 · Woordvolgorde | Kies de zin met de juiste woordvolgorde. | |
03 · Voegwoorden - algemeen | Combineer zodat je tien correcte zinnen krijgt, zowel inhoudelijk als grammaticaal. | |
04 · Nevenschikkende voegwoorden | Vul het juiste nevenschikkende voegwoord in: en / maar / of / want. | |
05 · Onderschikkende voegwoorden | Kies het passende onderschikkende voegwoord. | |
06 · Voegwoorden - algemeen | Kies het passende voegwoord uit de lijst. | |
07 · Voegwoorden + woordvolgorde | Zet de woorden in de juiste volgorde om een correcte zin te vormen. | |
08 · Voegwoorden als, alsof, dat en of | Kies het passende voegwoord: als, alsof, dat of of. |
12 · De passieve zin | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Actief - passief | Welke van de volgende zinnen zijn actief, welke zijn passief? | |
02 · Actief - passief | Om relatiefzinnen beter op de hoofdzin te laten aansluiten, wordt soms een passieve constructie gebruikt. Plaats de passende passieve relatiefzin bij elke hoofdzin. | |
03 · Actief - passief | Vul de passieve vorm (O.T.T.) in van het werkwoord tussen haakjes. | |
04 · Actief - passief | Welke passieve zin is de correcte omzetting van de actieve zin? Maak de juiste keuze. | |
05 · Actief - passief | Lees de uitleg bovenaan in de oefening. Vul daarna de passieve zinnen aan zonder handelende persoon. Let op het tijdgebruik. | |
06 · Actief - passief | Vervang de actieve men-zin door een passieve constructie met er. Het te vervangen stuk staat in vetjes. Let op de werkwoordstijden! |
13 · Infinitief met/zonder te | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Infinitief met/zonder te | Kies de juiste optie: infinitief met of zonder te. | |
02 · Voorzetsel + te + infinitief | Verbind de zinnen door een constructie met het gegeven voorzetsel + te + infinitief te gebruiken. | |
03 · Infinitief met/zonder te | Kies het passende werkwoord uit de lijst en vul het in met of zonder te. | |
04 · Infinitief met/zonder te | Combineer om correcte zinnen te vormen. Kijk goed of te wel of niet nodig is. |
14 · Negatie | ||
Naam | Instructie | Media |
01 · Negatie: geen of niet | Geen of niet? Kies het juiste antwoord. | |
02 · Negatie: geen of niet | Maak de zinnen negatief, door het onderstreepte gedeelte te ontkennen. Gebruik telkens niet of geen. | |
03 · Negatie: geen of niet | Vul het ontkennende antwoord correct aan. Gebruik geen verkorte antwoorden. | |
04 · Negatie | Zet bij elke vraag het passende ontkennende antwoord. | |
05 · Negatie | Kies de juiste negatie uit de lijst om de zin te vervolledigen. |
In de kolom Media wordt aangegeven welke multimedia-bestanden aan de oefening gelinkt zijn:
= geluid,
= beeld,
= video,
= informatie- en/of grammaticapagina.